Ongeschreven regels of wetgeving? Het onderschatte belang van de zelfevaluatie voor bestuur en toezicht

Plaatje bij Ongeschreven regels of wetgeving? Het onderschatte belang van de zelfevaluatie voor bestuur en toezicht
Download nu

In dit artikel (Dit artikel is geschreven naar aanleiding van de presentatie bij het Ondernemingsrechtdiner 2012 op 26 juni 2012 en is mede gebaseerd op mijn inaugurele rede aan Nyenrode Business Universiteit.) wordt allereerst de lange weg van het Wetsvoorstel bestuur en toezicht geschetst. Hierbij wordt vooral ingegaan op de amendementen ten aanzien van het maximum aantal toezichtfuncties en de evenwichtige verdeling van zetels over mannen en vrouwen. Beide amendementen zijn initiatieven van de politiek om door middel van wetgeving gewenst gedrag in de bestuurskamer af te dwingen. De amendementen, en met name het maximum aantal toezichtfuncties, hebben veel kritiek gekregen en reparatiewetgeving was nodig om een deel van de kritiek weg te nemen. Vervolgens wordt in het artikel de vraag gesteld of wetgeving wel de juiste weg is om te komen tot een meer effectief bestuur en toezicht. Effectief bestuur en toezicht kan volgens de auteur op verschillende niveaus worden afgedwongen. Het minst formeel, maar wel dwingend, zijn de ongeschreven regels, de mores, en het meest formeel is wetgeving. Daar tussenin zitten de niet in de wet verankerde gedragscodes of reglementen en de wel in de wet verankerde Corporate Governance Code. Bij het aanpassen van mores, het doorbreken van groepsdenken en het bepalen of de huidige RvC nog wel voldoende divers is samengesteld, kan de zelfevaluatie wellicht een grotere rol spelen dan wetgeving. Een formele en rigoureuze evaluatie zal aan het licht moeten brengen of de zo gewenste open cultuur aanwezig is, of de individuele commissarissen nog wel voldoende toegewijd zijn, of de RvC en haar leden wel voldoende onafhankelijk opereren en een kritische houding ten opzichte van elkaar en de RvB hebben, en of de raad voldoende divers is om groepsdenken en tunnelvisie te voorkomen. De auteur pleit voor het invoeren in de Code van een verplichte zelfevaluatie van het functioneren van bestuurders en commissarissen, eens in de drie jaar met een externe facilitator, waardoor nog meer wetgeving wellicht achterwege kan blijven.